Bovenbouw (Klas 12)

Een greep uit de leerstofinhouden

Klas 12

Bekijk hier de lestabel van klas 12

Aardrijkskunde

De mens kan de aarde niet bezitten zoals men een of ander banaal voorwerp bezit. Het majestatische laat zich niet bezitten. Strikt genomen laat het majestatische zich zelfs niet vernietigen. Wie het wil vernietigen, kapselt een cocon van banaliteit en vernieling rond zichzelf, en vernietigt daardoor uiteindelijk zichzelf.

Maar anderzijds kan de mens ook niet in de gebruikelijke zin objectiverend, afstandelijk staan tegenover het majestatische, hij maakt er namelijk zelf deel uit en neemt er deel aan. Bovendien neemt de mens in het aardrijk geen willekeurige plaats in: de mens is de bewuste verschijningsvorm van het majestatische en de mens bevindt zich objectief in de positie om de majesteit van het aardrijk verder te ontwikkelen. De mens is geen bezitter van het aardrijk, maar ook geen buitenstaander. Hij is per definitie de scheppende speerpunt van het aardrijk, het verantwoordelijke wezen dat de majesteit van het aardrijk verder tot ontvouwing brengt. Deze bijzondere positie kunnen we aanduiden met het bekende begrip ‘rentmeesterschap’. We krijgen de aarde niet van onze ouders; we hebben ze in bruikleen van onze kinderen (Saint-Exupéry). Vladimir Solovjov formuleerde deze verhouding tussen aarde en mens als volgt: “De relatie van de mens tot de Natuur kan op drie wijzen gestalte krijgen: in een passieve onderwerping aan de Natuur zoals zij nu bestaat; in een actief gevecht met de Natuur om haar te onderwerpen en te gebruiken als louter middel om een doel te bereiken; ten derde, in de bevestiging van de ideale, de potentiële toestand van de Natuur, van wat zij behoort te worden door de activiteit van de mens. Volstrekt normaal en beslissend is de derde relatie waarin de mens zich inzet voor de verheffing van de Natuur, waardoor hij zichzelf mede verheft. Het grote ideaal is de Aarde cultiveren, haar te verzorgen, haar te dienen op zo’n wijze dat zij kan hernieuwen en herleven.”

Het begrip rentmeesterschap is nauw verbonden met het begrip van ‘verruimd kunstenaarschap’. De kunstzinnige activiteit is een heel bepaalde vorm van omgaan met de werkelijkheid, die de werkelijkheid niet aan zich onderwerpt (en daardoor miskent) maar die op de werkelijkheid met ontzag en open oog ingaat, en daardoor onvermoede potenties die in de werkelijkheid sluimeren, aan het licht brengt.

In die zin kan de activiteit van de rentmeester ook alleen maar als een kunstzinnige activiteit, in de verruimde zin, begrepen worden. Het besef van het majestatische van het aardrijk leidt tot de ontdekking van de grenzeloze ontwikkelingsmogelijkheden die in het aardrijk besloten liggen. Rentmeesterschap impliceert dat de mens het aardrijk volgens zijn eigen aanleg tot een kunstwerk omvormt. De middenactiviteit tussen enerzijds uitbuiting en anderzijds activiteit loze ‘conservering’, ligt in de sociale kunst.

Culturele eindreis

In het laatste jaar van het secundair onderwijs wordt een cultuurhistorische reis ingericht om tegemoet te komen aan de innerlijke vraag van de leerlingen naar globale inzichten, naar begrip van de ontwikkeling van de mensheid met zijn vele culturen als geheel. Het biedt de leerlingen ook de mogelijkheid om te onderzoeken welke plaats ze zelf binnen de huidige geglobaliseerde samenleving willen innemen. Deze afstudeerreis wordt mede vormgegeven door de leerlingen zelf, zij kiezen mee de bestemming die bij hen als groep past. Dat kan gaan om een sociaal werkkamp, een trektocht, een reis naar een historische plaats.

Engels en Frans

In de eerste graad en tweede graad lag het accent sterk op de verwerving van de taal tot op een niveau dat de leerling er zich in thuis voelt. Dat vraagt naast oefening in communicatie vooral ook om heel wat lexicale en grammaticale kennis. In de derde graad ligt het accent op het werkelijk inzetten van de taal in een reële context van spreken en schrijven. Het literatuuronderwijs van de vreemde taal krijgt daarbij een belangrijke plaats toebedeeld.

Geschiedenis

De invalshoek voor de twaalfde klas is het behandelen van de geschiedenis vanuit een terugblik en grote overzichten, met klemtoon op de recente geschiedenis (19de en vooral 20ste eeuw). De geschiedenis moet in het laatste jaar van het secundair onderwijs door een grondig historisch overzicht, uitgaande van de actualiteit de leerlingen ervan bewust maken dat de huidige gebeurtenissen niet los staan van het verleden, maar vaak oorzaken hebben die heel ver terug kunnen gaan. Hiervoor wordt exemplarisch leerstof gekozen uit de hele geschiedenis, met klemtoon op de hedendaagse geschiedenis. Hierbij wordt ernaar gestreefd om verder te kijken dan onze Westerse wereld en het vak zelf en ook internationale en vakoverschrijdende verbanden te leggen. Actualisering van de leerinhouden is hierbij zeer belangrijk. Het is dan ook van wezenlijk belang dat de leerkracht de ruimte neemt om naargelang de actualiteit één of twee onderwerpen zeer grondig te bespreken.

Chemie

Het vak ‘Chemie’ heeft in deze moderne tijd een vooraanstaande plaats ingenomen. De chemische industrie is nog steeds sterk groeiend en stelt een groot deel van de beroepsbevolking tewerk. Ook de geneeskunde, de biologie, de psychiatrie en zelfs de pedagogie worden steeds meer benaderd vanuit de idee dat de mens (maar ook de dieren en planten) beheerst wordt door chemische processen. De ‘mens als chemisch fabriekje’ is een fel ingeburgerde gedachte geworden die vele consequenties heeft.

De mens heeft de laatste 2 à 300 jaar zich geëmancipeerd van de vroegere gedachte dat alles door de natuur en door de goddelijke wereld voorzien werd. De mens is dank zij z’n steeds verder gevorderde denken in de mogelijkheid gekomen om verklaringsmodellen op te stellen die totaal zijn los komen te staan van Moeder Natuur, laat staan van God. De mens heeft van die emancipatie gebruikt gemaakt om z’n eigen grootsheid aan te tonen en te komen tot de vaststelling dat er geen andere realiteit bestaat dan de fysiek waarneembare.

Met de studie van de chemie in de twaalfde klas proberen we erin te slagen een nieuwe verbinding te doen plaatsvinden tussen enerzijds de reductionistische wetenschappen en anderzijds de holistische visie op de mens. We zetten de duale benadering verder: enerzijds zullen we de zeven hoofdmetalen fenomenologisch benaderen, anderzijds bekijken we de organische chemie vanuit de modelmatige invalshoek. Toch is het bedoeling om niet te zorgen voor de instandhouding van de tweespalt tussen moderne wetenschap (modellen, materialistische visie) en fenomenologie (feiten en waarnemingen, holistische visie). Wanneer we een chemie willen ontwikkelen voor de toekomst, moeten we de moed hebben om op zoek te gaan hoe deze twee benaderingswijzen in elkaar kunnen grijpen. Ze zijn twee kanten van één zelfde medaille.

Fysica

In deze wetenschapsperiode staat de studie van de optica en de kleurenleer centraal. De bekende opvatting van Newton wordt vergeleken met de fenomenologische benadering van Goethe. Licht en duisternis worden als even bepalende factoren beschouwd om tot kleurvorming te komen. Met behulp van prisma’s, lichtbronnen, diverse media worden lichteffecten, lichtbrekingen, schaduweffecten, gekleurde schaduwen opgeroepen en bestudeerd.

Biologie

In deze periode biologie wordt dieper ingegaan op een reeks fundamentele vragen waarop wij een antwoord pogen te vinden:

–          Hoe verhoudt de mens zich tot het dierenrijk? Welke kwaliteiten van de dierengroepen heeft de mens behouden, welke heeft hij juist niet behouden?

–          Hoe verhouden de verschillende dierengroepen zich tot elkaar? Hoe aanvullend of complementair zijn ze ten opzichte van elkaar?

–          Is de mens het hoogste dier en dus voortgekomen uit de hogere mensapen?

–          Hoe kan je vaststellen of iets hogers geëvolueerd is uit iets lagers?

–          Waarom is er zo’n enorm verschil tussen die hoogste dieren en de mens en waarom zijn er geen geleidelijke tussenvormen te vinden in de aardkorst? Of is het slechts een kwestie van te blijven zoeken naar de zogenaamde ‘missing link’?

–          Vanuit welk oogpunt is de mens behoeder en dus verantwoordelijk ten opzichte van de lagere natuurrijken? Zijn bv. de zoogdieren ook verantwoordelijk voor de natuur onder hen?

–          Hoe zit het met de uitgestorven voorouders van de mens? Waarom konden zij zich niet handhaven? Zullen wij dat dan wel kunnen?

Bij al deze vragen kunnen we bedenken: maakt het uit hoe het in elkaar zit? Maar dan kan je evenzeer de vraag stellen: maakt het uit hoe je in het leven staat, welke idealen je koestert, of je bewust kiest tussen goed en kwaad,….

 

Wiskunde

Via een trapsgewijs opgebouwde methodiek wordt het vak wiskunde tot een objectieve scholingsweg. Elke opdracht kan tot een goed einde worden gebracht, als tenminste de “spelregels” maar gerespecteerd blijven. Niet de wiskunde kan falen, wel zijn beoefenaar. De leerlingen ervaren dit, in hun zoekende en wankele leeftijdsfase, als zeer ondersteunend en vertrouwensvol. De analyse staat in de derde graad centraal. De uitbouw ervan gaat zeer geleidelijk en overzichtelijk zodat iedere leerling de kans krijgt mee op weg te gaan, zelfs diegenen die vroeger worstelden met de algebra. De analyse gaat uiteindelijk zeer ver in de abstractie. De grens naar het oneindige wordt vrijwel moeiteloos genomen. De leerlingen vinden niet alleen zekerheid in hun eigen binnenkern, maar zelfs in het oneindig verre buiten hen. In een sterke klasgroep wordt ook met de wereld van de complexe getallen het voorstellingsvrije denken geoefend. Bovendien wordt de statistiek uitvoerig verkend alsook de oppervlakteberekening door middel van integralen.

Als een zeker tegenwicht wordt het beweeglijke en synthetische denken gestimuleerd door de projectieve meetkunde. Lengten, hoeken, plaatsbepalingen zijn hier van geen tel meer. Alles is gericht op dat wat wordt. Deze meetkunde richt zich dan ook op de organische, levende wereld. Het oneindigheidsbegrip krijgt hier ook een geheel andere kwaliteit. Het werken met polariteiten, metamorfoses en het streven naar evenwicht staan in deze projectieve meetkunde centraal.

Dit is ook de leeftijd waarop men het best kan filosoferen en daardoor aan de grenzen van het kennen komt. De projectieve meetkunde confronteert de leerlingen met die grenzen. Ze moeten voor zichzelf beslissen of ze willen betrouwen op het denken of enkel zullen betrouwen op het waarneembare. Wordt de grens toch overschreden, dan komen ze in een nieuwe wereld met andere normen.

Het is vooral de polariteit tussen de analytische algebra en de synthetische meetkunde die op de leerlingen van deze leeftijdsfase zeer bevruchtend inwerkt.

Eindwerk

Begin van de elfde klas wordt het eindwerk opgestart en deze opdracht loopt over de twee laatste schooljaren.

De hoofdbedoeling is dat de elfde/twaalfde klasser zich gedurende deze tijd diepgaand verbindt met een zelfgekozen onderwerp dat ofwel grotendeels theoretisch ofwel meer praktisch van aard is. Het werk dat hiermee gepaard gaat, vindt volledig buiten de schooltijd plaats. Wel krijg de leerling medewerking in de vorm van advies en ondersteuning van een mentor. Deze persoon is iemand uit het lerarencollege van de middelbare school.  Het is ook deze persoon die op het einde van het traject een uitgebreide terugblik doet en appreciaties en werkpunten zal uitspreken.

Welk onderwerp men ook kiest, men moet het benaderen vanuit zoveel mogelijke invalshoeken. Bij het indienen van het definitieve eindwerk (krokusvakantie 12de klas) wordt dan ook zowel een theoretisch als een praktisch eindproduct verwacht.

Wat vooral van groot belang is, is de zeer persoonlijke wijze van aanpak. Iets kopiëren of naadloos namaken hoort dus niet thuis in deze opdracht. Natuurlijk mag men inspiratie zoeken bij gelijkaardige projecten maar uiteindelijk moet de leerling er een individuele ‘touche’ aan geven.

Ook zal de twaalfde klasser als opdracht krijgen het eindwerk te presenteren aan een ruim publiek van leraren, medeleerlingen, ouders, familie en vrienden. Bij de eindwerkpresentatie zullen vragen moeten beantwoord worden van aanwezige leraren, ouders of medeleerlingen.

Esthetica

Wanneer men zich met de 12de klassers over de architectuur buigt, moet men daarin noodzakelijkerwijze de technische zijde van de bouwkunst betrekken. De leerlingen die ook in hun lagere school steinerpedagogie hebben gevolgd, hebben in de derde klas reeds zelf mortel bereid en misschien een muurtje gemetseld. Later zagen ze in de geschiedenislessen beelden van piramides, tempels en kathedralen. Nu moeten deze jonge mensen de samenwerking van de krachten vatten waardoor deze bouwwerken tot stand kwamen. Hun interesse moet geleid worden naar het bouwproces zelf. Als men begrijpt hoe rondbogen tot stand komen, hoe gewelven opgericht worden en hoe een dakgebinte tot stand komt, dan vormt men het denken op een gezonde manier naar de buitenwereld toe. Op deze manier wordt een ‘praktische’ zintuiglijkheid ontwikkeld. De confrontatie met grote bouwwerken werkt in op het wilsgebied. Die krachten, waardoor het lichaam van de mens zich opricht, worden aangesproken. Eigenlijk kan men het zich niet permitteren om met een onverschillige, nonchalante houding doorheen de zuilen van een Griekse tempel of doorheen de pijlers van een middenschip van een kerk te slenteren.

Men kan bij aanvang van de architectuurperiode de vraag oproepen uit welke krachten de allereerste betekenisvolle grote gebouwen ontstaan zijn, op een moment dat het statische berekenen nog onbekend was. De vergelijking met het kleine kind dat zich leert oprichten en lopen dringt zich op. Zoals het ‘ik’ van het kleine kind in het diepste onderbewustzijn de mechaniek van het beenderenskelet doordringt, zo leeft de nog niet door intellect ‘bekrompen’ ziel van de bouwers voort in de statische kwaliteit van de bouwelementen. Uit de ‘tempelbouw’ van het menselijke lichaam putte de architectuur de kracht voor haar scheppingen. Zo’n instinctieve bouwkunst leeft verder bij vele natuurvolkeren.

Het is dus heel belangrijk ook de technische problemen van een gotisch kruisribgewelf grondig en nauwkeurig waar te nemen en hierover na te denken met de leerlingen. Dit denkproces versterkt de intelligentie en zorgt ervoor dat het aanschouwen niet beperkt blijft tot het waarnemen van enkel en alleen de uiterlijke schijn. In een ontwerpoefening kan dit alles tenslotte aan den lijve ondervonden worden. De vrije scheppingsdrang van de leerlingen, geïnspireerd door de historische voorbeelden, wordt hierin immers sterk geconfronteerd met het streng wetmatige van constructie en functionaliteit.

Expressie

In de tweede graad lag, gezien de ontwikkelingsfase van de 14- tot 16-jarige, vooral de nadruk op het objectief – ambachtelijke als spiegel voor het zich vormende oordeelsvermogen.

Naar de 11de en 12de klas neemt anderzijds het vermogen toe tot een steeds fijnere cultuurexpressie. Subject en object gaan elkaar doordringen. Wanneer dan meubelmakerij gegeven wordt, kan vanuit een voorgaande opbouw met een steeds grotere verfijning en steeds vrijer met het ontwerpen worden omgegaan door de leerlingen.

Het boekbinden vraagt een zeer sterke ordeningskracht. Elke werkstap moet zuiver gemaakt worden, daar elke “vlek” zichtbaar blijft. Het vooruitdenken en een wakkere, exacte geest, evenals de fijne vingerbeweeglijkheid en -coördinatie zijn hier zeer belangrijk, wil het product zich waardig verhouden tot zijn inhoud.

Wanneer steensculptuur in het laatste jaar naast het boekbinden wordt gegeven, dienen alle voorgaande persoonlijkheidseisen hun rol te vervullen. De broze, meestal gelaagde en harde steen vraagt voortdurende wakkerheid, beheerste kracht, technisch inzicht en handigheid. De vormveranderingsopgave zoals in houtsculptuur is hier nog confronterender. De steen heeft een sterke weerstand, een “eigen wil”. De leerling moet een appel doen op zijn meest individuele krachtbron, nl. zijn “ik-kracht”, wil hij de steen zijn wil opleggen. Gebeurt dit barbaars, dan reageert de steen: hij barst. Gebeurt dit te zachtmoedig, dan verandert de steen niet. De steen spiegelt de jonge volwassenen: een non-verbale dialoog van de steen met de adolescent met als inhoud “ken jezelf”.

Ideële stage

De stage in een ideële organisatie vindt plaats gedurende één lesweek in de twaalfde klas De jongere ziet zich meer en meer geconfronteerd met zichzelf en de wereld: ‘Wie ben ik?’, ‘Wat kan ik?’ en ‘Wat wil ik?’, zijn vragen die heel belangrijk worden. Ze leiden naar de vraag naar idealen en naar de manier waarop idealen in het leven kunnen worden verwerkelijkt. De zoektocht van de laatstejaars naar hun eigen idealen en persoonlijke drijfveren, wordt ondersteund door het samen met anderen (in een organisatie of vereniging) te werken aan of vanuit een gemeenschappelijk ideaal. Dit ideaal heeft dikwijls te maken met maatschappijvernieuwing, al richt niet elke organisatie zich op de hele maatschappij. Zo richten sommige organisaties of verenigingen zich op een betere voeding of opvoeding, andere op heel grote doelen zoals vrede, gerechtigheid, een beter milieu, enz. Er zijn ook instellingen die hun idealen op zichzelf proberen toe te passen, zoals een rechtvaardige inkomensverdeling in de instelling, zeggenschap voor alle medewerkers, enz. De exploratie gebeurt dus in een organisatie waar mensen volgens een gemeenschappelijk maatschappijvernieuwend ideaal werken, liefst met een bepaalde gezindheid of opgericht vanuit een bepaald ideaal (zoals een politieke partij, een coöperatieve, een spirituele beweging, een bejaardentehuis, een therapeutische instelling, buitengewoon onderwijs en een buurthuis).

Lichamelijke Opvoeding (LO)

In de derde graad evolueert de ontwikkeling van het krachtgebruik verder. Na de grenzen van de kracht en de wisselwerking in zichzelf/omgeving komt nu de drang naar het ontdekken van het doelbewust bewegen aan bod. De leerling leert zijn krachten bundelen en wil ze richten op één punt. Hiertoe zijn aandacht, concentratie en een bewuste wil noodzakelijk. Dit betekent dat de mogelijkheid ontstaat de kracht onder de ‘heerschappij’ te brengen van het Ik. Het onderscheiden van één doel heeft alles te maken met het onderzoeken van innerlijke zelfstandigheid t.o.v. de algemene samenhangen. Om dit proces te helpen is het belangrijk om doel- en richtoefeningen uit te voeren. Zij vragen juist die individuele inspanning. Het is dan ook slechts zinvol als de oefeningen exact en gewetensvol uitgevoerd worden.

Ook hier ligt het verschil voor krachtige en ritmische leerlingen niet zozeer in het grondprincipe als wel in de manier van uitvoeren. Voorbeelden van oefeningen: speerwerpen of boogschieten. De krachtige leerlingen schieten met een zware boog naar een doel; de ritmische leerlingen schieten met een lichte boog, om beurt en snel.

In het laatste jaar zou een soort samenvatting kunnen ontstaan van de voorgaande stappen. De leerlingen hebben een zekere onafhankelijkheid verworven. Deze onafhankelijkheid geeft de mogelijkheid om vanuit een eigen motivatie tot bewegen te komen. Dit kan concreet gemaakt worden in een differentiatie met keuze-oefeningen.

Muzikale Opvoeding (MO)

De opzet is om grotere muzikale gehelen en/of themata grondig te benaderen en uit te diepen. De leerlingen nemen zelfbewust een eigen plaats in, ontwikkelen eigen invalshoeken t.o.v. de historische context waarbinnen deze werken en/of themata zich bewegen. De eigen inbreng van de leerlingen wordt gestimuleerd, naast het ontwikkelen van een eigen smaak. In het vak Muzikale Opvoeding wordt gestreefd naar een brede culturele, muzikale en kunstzinnige wereldinteresse die zich laat vertalen naar het concrete schoolleven.

Door het musiceren ontwikkelen de leerlingen een gevoel van maat, orde en proportie, wat hen aanzet tot voortdurende verfijning en introspectie.

Kaderend binnen het gehele leerplan Steinerpedagogie, biedt het vak Muzikale Opvoeding een heilzame wisselwerking met de andere vakken. Daarom sluit het zo nauw mogelijk aan bij grotere, vaak vakoverschrijdende projecten zoals tonelen, eindwerken en cultuurhistorische reizen. Daar waar mogelijk worden de leerlingen betrokken bij het muzikale gebeuren in de gehele school. Leerlingen van de derde graad nemen verantwoordelijkheden op naar jongere leerlingen toe, zoals bij het jaarlijkse kerstconcert.

Nederlands

De twaalfde klas staat in het teken van het afsluiten van de schooltijd. De achttienjarige heeft behoefte aan een overzicht van wat de school hem tot nu als houvast heeft geboden. Vandaar dat er overzichten en totaalbeelden geboden worden. Daarnaast verlangt de leerling ernaar om tijdgenoot te zijn. De literatuur van de late 20e en vroege 21e eeuw moet daarom een beduidende plaats krijgen in het overzicht van de literatuur. Een uitzondering op het voorgaande is de uitvoerige behandeling van Faust van Goethe. Hoewel dit werk reeds tweehonderd jaar geleden ontstond, zijn de behandelde thema’s hoogst actueel. Vooral het hoofdthema is herkenbaar in onze tijd: een mens die streeft naar een alomvattende kennis van de wereld en daardoor meegesleept wordt in een strijd met het kwaad.

Voor het overzicht van de literatuur, kan de leraar het werk zo aanpakken dat hij bruggen slaat over de tijd heen. De leerlingen moeten zeker niet door een ‘museum’ geleid worden, maar zij moeten veeleer vragen ontmoeten. Vragen in verband met de vorming van het geweten in de loop van de ontwikkeling van de mensheid; of met betrekking tot het thema van de vrijheid van de mens; de thema’s trouw en ontrouw, verantwoordelijkheid, lot en levensloop. Ook meer beschouwelijke, essayistische teksten kunnen bij de overzichtsstudie betrokken worden.

Tot slot nog kan gesteld worden dat functie en karakteristieken van schooltoneel kaderen in de opeenvolgende ontwikkelingsfasen die in de steinerpedagogie beschreven worden. Meer in het bijzonder kan gezegd worden dat vanaf de puberteit en in de adolescentie de leerlingen ontvankelijk zijn voor het element dramatiek. De steinerscholen streven naar een evenwicht tussen intellectuele vorming en vorming van karakter en persoonlijkheid. Allerlei vormen van toneel en drama in ruime zin kunnen beoefend worden: eenakters, uittreksels en korte scènes, dialogen, en uiteraard enkele volledige toneelopvoeringen.

Plastische Opvoeding (PO)

Kunst wordt gezien als een noodwendigheid. Alle plastische aspecten worden behandeld op bewuste wijze, bijna als een zaakprobleem. Compositie,  proporties, vereenvoudigen of weglaten of juist nadruk leggen door overdrijven of vergroten, structuur en afwerking staan ten dienste van de inhoud van het werk en worden tot een overtuigend geheel gevormd.

Waar in elfde klas een belangrijke plaats wordt ingeruimd voor het inleven en voelen, wordt  in de twaalfde klas meer ruimte gemaakt voor het denken. Zelfkennis en zelfbewustzijn, kijken en luisteren naar wat je bent en hoe je de wereld verstaat vormen een leidraad in het programma van het tweede jaar van de derde graad; kijken naar de mens en de maatschappij van op de plaats waar je nu staat. De meest nabije geschiedenis  en  kunstgeschiedenis helpen bij het plaatsen van dit gegeven. Omgekeerd opent het boetseren in dit jaar de toegang naar de wereld, de kunst en de geschiedenis.

Bovenbouw (Klas 12)

Een greep uit de leerstofinhouden

Klas 12

Bekijk hier de lestabel van klas 12

Aardrijkskunde

De mens kan de aarde niet bezitten zoals men een of ander banaal voorwerp bezit. Het majestatische laat zich niet bezitten. Strikt genomen laat het majestatische zich zelfs niet vernietigen. Wie het wil vernietigen, kapselt een cocon van banaliteit en vernieling rond zichzelf, en vernietigt daardoor uiteindelijk zichzelf.

Maar anderzijds kan de mens ook niet in de gebruikelijke zin objectiverend, afstandelijk staan tegenover het majestatische, hij maakt er namelijk zelf deel uit en neemt er deel aan. Bovendien neemt de mens in het aardrijk geen willekeurige plaats in: de mens is de bewuste verschijningsvorm van het majestatische en de mens bevindt zich objectief in de positie om de majesteit van het aardrijk verder te ontwikkelen. De mens is geen bezitter van het aardrijk, maar ook geen buitenstaander. Hij is per definitie de scheppende speerpunt van het aardrijk, het verantwoordelijke wezen dat de majesteit van het aardrijk verder tot ontvouwing brengt. Deze bijzondere positie kunnen we aanduiden met het bekende begrip ‘rentmeesterschap’. We krijgen de aarde niet van onze ouders; we hebben ze in bruikleen van onze kinderen (Saint-Exupéry). Vladimir Solovjov formuleerde deze verhouding tussen aarde en mens als volgt: “De relatie van de mens tot de Natuur kan op drie wijzen gestalte krijgen: in een passieve onderwerping aan de Natuur zoals zij nu bestaat; in een actief gevecht met de Natuur om haar te onderwerpen en te gebruiken als louter middel om een doel te bereiken; ten derde, in de bevestiging van de ideale, de potentiële toestand van de Natuur, van wat zij behoort te worden door de activiteit van de mens. Volstrekt normaal en beslissend is de derde relatie waarin de mens zich inzet voor de verheffing van de Natuur, waardoor hij zichzelf mede verheft. Het grote ideaal is de Aarde cultiveren, haar te verzorgen, haar te dienen op zo’n wijze dat zij kan hernieuwen en herleven.”

Het begrip rentmeesterschap is nauw verbonden met het begrip van ‘verruimd kunstenaarschap’. De kunstzinnige activiteit is een heel bepaalde vorm van omgaan met de werkelijkheid, die de werkelijkheid niet aan zich onderwerpt (en daardoor miskent) maar die op de werkelijkheid met ontzag en open oog ingaat, en daardoor onvermoede potenties die in de werkelijkheid sluimeren, aan het licht brengt.

In die zin kan de activiteit van de rentmeester ook alleen maar als een kunstzinnige activiteit, in de verruimde zin, begrepen worden. Het besef van het majestatische van het aardrijk leidt tot de ontdekking van de grenzeloze ontwikkelingsmogelijkheden die in het aardrijk besloten liggen. Rentmeesterschap impliceert dat de mens het aardrijk volgens zijn eigen aanleg tot een kunstwerk omvormt. De middenactiviteit tussen enerzijds uitbuiting en anderzijds activiteit loze ‘conservering’, ligt in de sociale kunst.

Culturele eindreis

In het laatste jaar van het secundair onderwijs wordt een cultuurhistorische reis ingericht om tegemoet te komen aan de innerlijke vraag van de leerlingen naar globale inzichten, naar begrip van de ontwikkeling van de mensheid met zijn vele culturen als geheel. Het biedt de leerlingen ook de mogelijkheid om te onderzoeken welke plaats ze zelf binnen de huidige geglobaliseerde samenleving willen innemen. Deze afstudeerreis wordt mede vormgegeven door de leerlingen zelf, zij kiezen mee de bestemming die bij hen als groep past. Dat kan gaan om een sociaal werkkamp, een trektocht, een reis naar een historische plaats.

Biologie

In deze periode biologie wordt dieper ingegaan op een reeks fundamentele vragen waarop wij een antwoord pogen te vinden:

–          Hoe verhoudt de mens zich tot het dierenrijk? Welke kwaliteiten van de dierengroepen heeft de mens behouden, welke heeft hij juist niet behouden?

–          Hoe verhouden de verschillende dierengroepen zich tot elkaar? Hoe aanvullend of complementair zijn ze ten opzichte van elkaar?

–          Is de mens het hoogste dier en dus voortgekomen uit de hogere mensapen?

–          Hoe kan je vaststellen of iets hogers geëvolueerd is uit iets lagers?

–          Waarom is er zo’n enorm verschil tussen die hoogste dieren en de mens en waarom zijn er geen geleidelijke tussenvormen te vinden in de aardkorst? Of is het slechts een kwestie van te blijven zoeken naar de zogenaamde ‘missing link’?

–          Vanuit welk oogpunt is de mens behoeder en dus verantwoordelijk ten opzichte van de lagere natuurrijken? Zijn bv. de zoogdieren ook verantwoordelijk voor de natuur onder hen?

–          Hoe zit het met de uitgestorven voorouders van de mens? Waarom konden zij zich niet handhaven? Zullen wij dat dan wel kunnen?

Bij al deze vragen kunnen we bedenken: maakt het uit hoe het in elkaar zit? Maar dan kan je evenzeer de vraag stellen: maakt het uit hoe je in het leven staat, welke idealen je koestert, of je bewust kiest tussen goed en kwaad,….

Chemie

Het vak ‘Chemie’ heeft in deze moderne tijd een vooraanstaande plaats ingenomen. De chemische industrie is nog steeds sterk groeiend en stelt een groot deel van de beroepsbevolking tewerk. Ook de geneeskunde, de biologie, de psychiatrie en zelfs de pedagogie worden steeds meer benaderd vanuit de idee dat de mens (maar ook de dieren en planten) beheerst wordt door chemische processen. De ‘mens als chemisch fabriekje’ is een fel ingeburgerde gedachte geworden die vele consequenties heeft.

De mens heeft de laatste 2 à 300 jaar zich geëmancipeerd van de vroegere gedachte dat alles door de natuur en door de goddelijke wereld voorzien werd. De mens is dank zij z’n steeds verder gevorderde denken in de mogelijkheid gekomen om verklaringsmodellen op te stellen die totaal zijn los komen te staan van Moeder Natuur, laat staan van God. De mens heeft van die emancipatie gebruikt gemaakt om z’n eigen grootsheid aan te tonen en te komen tot de vaststelling dat er geen andere realiteit bestaat dan de fysiek waarneembare.

Met de studie van de chemie in de twaalfde klas proberen we erin te slagen een nieuwe verbinding te doen plaatsvinden tussen enerzijds de reductionistische wetenschappen en anderzijds de holistische visie op de mens. We zetten de duale benadering verder: enerzijds zullen we de zeven hoofdmetalen fenomenologisch benaderen, anderzijds bekijken we de organische chemie vanuit de modelmatige invalshoek. Toch is het bedoeling om niet te zorgen voor de instandhouding van de tweespalt tussen moderne wetenschap (modellen, materialistische visie) en fenomenologie (feiten en waarnemingen, holistische visie). Wanneer we een chemie willen ontwikkelen voor de toekomst, moeten we de moed hebben om op zoek te gaan hoe deze twee benaderingswijzen in elkaar kunnen grijpen. Ze zijn twee kanten van één zelfde medaille.

Wiskunde

Via een trapsgewijs opgebouwde methodiek wordt het vak wiskunde tot een objectieve scholingsweg. Elke opdracht kan tot een goed einde worden gebracht, als tenminste de “spelregels” maar gerespecteerd blijven. Niet de wiskunde kan falen, wel zijn beoefenaar. De leerlingen ervaren dit, in hun zoekende en wankele leeftijdsfase, als zeer ondersteunend en vertrouwensvol. De analyse staat in de derde graad centraal. De uitbouw ervan gaat zeer geleidelijk en overzichtelijk zodat iedere leerling de kans krijgt mee op weg te gaan, zelfs diegenen die vroeger worstelden met de algebra. De analyse gaat uiteindelijk zeer ver in de abstractie. De grens naar het oneindige wordt vrijwel moeiteloos genomen. De leerlingen vinden niet alleen zekerheid in hun eigen binnenkern, maar zelfs in het oneindig verre buiten hen. In een sterke klasgroep wordt ook met de wereld van de complexe getallen het voorstellingsvrije denken geoefend. Bovendien wordt de statistiek uitvoerig verkend alsook de oppervlakteberekening door middel van integralen.

Als een zeker tegenwicht wordt het beweeglijke en synthetische denken gestimuleerd door de projectieve meetkunde. Lengten, hoeken, plaatsbepalingen zijn hier van geen tel meer. Alles is gericht op dat wat wordt. Deze meetkunde richt zich dan ook op de organische, levende wereld. Het oneindigheidsbegrip krijgt hier ook een geheel andere kwaliteit. Het werken met polariteiten, metamorfoses en het streven naar evenwicht staan in deze projectieve meetkunde centraal.

Dit is ook de leeftijd waarop men het best kan filosoferen en daardoor aan de grenzen van het kennen komt. De projectieve meetkunde confronteert de leerlingen met die grenzen. Ze moeten voor zichzelf beslissen of ze willen betrouwen op het denken of enkel zullen betrouwen op het waarneembare. Wordt de grens toch overschreden, dan komen ze in een nieuwe wereld met andere normen.

Het is vooral de polariteit tussen de analytische algebra en de synthetische meetkunde die op de leerlingen van deze leeftijdsfase zeer bevruchtend inwerkt.

Eindwerk

Begin van de elfde klas wordt het eindwerk opgestart en deze opdracht loopt over de twee laatste schooljaren.

De hoofdbedoeling is dat de elfde/twaalfde klasser zich gedurende deze tijd diepgaand verbindt met een zelfgekozen onderwerp dat ofwel grotendeels theoretisch ofwel meer praktisch van aard is. Het werk dat hiermee gepaard gaat, vindt volledig buiten de schooltijd plaats. Wel krijg de leerling medewerking in de vorm van advies en ondersteuning van een mentor. Deze persoon is iemand uit het lerarencollege van de middelbare school.  Het is ook deze persoon die op het einde van het traject een uitgebreide terugblik doet en appreciaties en werkpunten zal uitspreken.

Welk onderwerp men ook kiest, men moet het benaderen vanuit zoveel mogelijke invalshoeken. Bij het indienen van het definitieve eindwerk (krokusvakantie 12de klas) wordt dan ook zowel een theoretisch als een praktisch eindproduct verwacht.

Wat vooral van groot belang is, is de zeer persoonlijke wijze van aanpak. Iets kopiëren of naadloos namaken hoort dus niet thuis in deze opdracht. Natuurlijk mag men inspiratie zoeken bij gelijkaardige projecten maar uiteindelijk moet de leerling er een individuele ‘touche’ aan geven.

Ook zal de twaalfde klasser als opdracht krijgen het eindwerk te presenteren aan een ruim publiek van leraren, medeleerlingen, ouders, familie en vrienden. Bij de eindwerkpresentatie zullen vragen moeten beantwoord worden van aanwezige leraren, ouders of medeleerlingen.

Fysica

In deze wetenschapsperiode staat de studie van de optica en de kleurenleer centraal. De bekende opvatting van Newton wordt vergeleken met de fenomenologische benadering van Goethe. Licht en duisternis worden als even bepalende factoren beschouwd om tot kleurvorming te komen. Met behulp van prisma’s, lichtbronnen, diverse media worden lichteffecten, lichtbrekingen, schaduweffecten, gekleurde schaduwen opgeroepen en bestudeerd.

Engels en Frans

In de eerste graad en tweede graad lag het accent sterk op de verwerving van de taal tot op een niveau dat de leerling er zich in thuis voelt. Dat vraagt naast oefening in communicatie vooral ook om heel wat lexicale en grammaticale kennis. In de derde graad ligt het accent op het werkelijk inzetten van de taal in een reële context van spreken en schrijven. Het literatuuronderwijs van de vreemde taal krijgt daarbij een belangrijke plaats toebedeeld.

Geschiedenis

De invalshoek voor de twaalfde klas is het behandelen van de geschiedenis vanuit een terugblik en grote overzichten, met klemtoon op de recente geschiedenis (19de en vooral 20ste eeuw). De geschiedenis moet in het laatste jaar van het secundair onderwijs door een grondig historisch overzicht, uitgaande van de actualiteit de leerlingen ervan bewust maken dat de huidige gebeurtenissen niet los staan van het verleden, maar vaak oorzaken hebben die heel ver terug kunnen gaan. Hiervoor wordt exemplarisch leerstof gekozen uit de hele geschiedenis, met klemtoon op de hedendaagse geschiedenis. Hierbij wordt ernaar gestreefd om verder te kijken dan onze Westerse wereld en het vak zelf en ook internationale en vakoverschrijdende verbanden te leggen. Actualisering van de leerinhouden is hierbij zeer belangrijk. Het is dan ook van wezenlijk belang dat de leerkracht de ruimte neemt om naargelang de actualiteit één of twee onderwerpen zeer grondig te bespreken.

Lichamelijke Opvoeding

In het negende jaar is de doelstelling van de bewegingsopvoeding om de lichamelijke krachten te bundelen en te ordenen. De jongens kunnen wel eens prestatiegericht uit de hoek komen, terwijl de meisjes hun bewegingen uitdrukken in de vormgevende ritmische elementen van de sport. Zowel het hordelopen, de fosbury flop, de dievensprong, karaté als verdedigingssport, de turnopdrachten, het kogelstoten en de coopertest, zijn opdrachten die van binnenuit de energie konden losmaken.  De balsporten dragen dan weer bij tot samenspel en spelvreugde, waar het aanleren van de technieken nog sterk op de voorgrond staat.

Jaarwerk

De negende klasser schrijft een biografie over een persoon die hij/zij kent en van wie hij/zij het levensverhaal graag op papier zet. Men kiest iemand die al een groot deel van zijn of haar leven achter de rug heeft (bij voorkeur een 60+er). Als het lukt om de ‘rode draad’ in dit leven te herkennen en te omschrijven, is de biografie geslaagd. Tijdens de biografieweek zal men leren hoe men met behulp van een aantal zienswijzen naar iemands persoonlijkheid (kwaliteiten en werkpunten) en iemands leven kan kijken. De definitieve versie moet klaar zijn in de week na de paasvakantie.

Plastische Opvoeding

Tekenen & Schilderen

Na de studie van licht en duister in het vorige jaar waarin vele zwart-wit tekeningen werden gemaakt, wordt in de tiende klas het wezen van de kleuren onderzocht. De zielsgesteldheid van de 16jarige is nu zo dat het landschap aangevoeld en geschilderd kan worden. De mogelijkheden van de kleur worden onderzocht vanuit haar transparant en dekkend karakter. Vertrekkende vanuit stemmingsbeelden zoals bij William Turner en Caspar David Friedrich, komen de leerlingen uiteindelijk tot een eigen taal. Wat zien de leerlingen vandaag rondom hen? Sommige van hun landschappen zijn echte tijdsbeelden, zoals bv. de avondstemming die een 10de klasleerling schildert bij het voetbalveld waar hij wekelijks traint.

Boetseren

Terwijl het oordeelsvermogen in de 9de klas nog vooral gericht is op de buitenwereld, zetten de leerlingen in de 10de klas een stap meer naar binnen. Het theoretisch oordeelsvermogen ontwaakt en de ontwikkeling van de abstractie komt op gang. Daarom is ook het bestuderen van processen en stromingen van grote waarde. Met het vak  boetseren in de 10de klas vertrekken we daarom vanuit deze gegevenheden. Zowel het gevoelsleven, de eigen waarneming als het ontwakende gedachteleven krijgen een belangrijke plaats tijdens de boetseeropdrachten. Het herkennen en het creëren van vormdynamica neemt een vooraanstaande plaats in bij het oefenen. Concreet wil dit zeggen dat de leerlingen oefeningen krijgen zoals het boetseren van een slakkenhuis, een stapeling van kruisende balken, het metamorfoseren van een bepaalde vorm in verschillende stadia, het boetseren van een dier in balkvorm, het maken van een compositie op basis van door de wind gevormde duinen,… De menselijke gestalte komt hier ook aan bod, zowel verstilde als versteende bewegingen.

Tijdens de periode etsen, die al een aanloop is naar het latere drukatelier, leren de leerlingen zowel de droge naaldtechniek als de etstechniek. De leerlingen maken een reproductie naar Rembrandts werk, alsook bv. een fantasiekathedraal naar eigen ontwerp.

Ambachten (expressie): hout, koper, …

Koper- en metaalbewerking

Koper drijven in de 9e klas zat grotendeels in de gevoelssfeer.  In de 10e klas wordt een grotere wakkerheid vanuit het wilsgebied geëist.  Hier is een gerichte kracht vanuit de wil nodig om het koper in mekaar te drukken en dikker te maken.  Slag na slag wordt het metaal spiraalsgewijs in elkaar gedrukt aan de buitenkant van de vorm, m.b.v. een stuikhamer. Het koper wordt regelmatig uitgegloeid, zodat het smeedbaar blijft.

Deze stuikbewerking maakt scherpe en diepere vormen mogelijk.  Denken en concentratie worden aangesproken, ook hier is grote alertheid noodzakelijk. Er wordt een beker of een vaas gemaakt; of een doos met perfect passend deksel.

Het smeden is één van “oerhandwerkvakken” die op de leerling vormend inwerkt.  Het spreekt zowel de concentratie als de wakkerheid en het snelle en gerichte handelen aan. Er is de directe beleving van het smeedbare ijzer.  Men moet met een vak als smeden alles  goed vooraf doordenken: welk gereedschap heb ik nodig, in welke volgorde moet ik het klaarleggen.  Want je moet het ijzer smeden als het heet is!

Er wordt heel direct met de 4 elementen gewerkt: aarde met haar erts, vuur om te verhitten, lucht om het vuur aan te wakkeren en water om het metaal te verkoelen en vormvast te laten worden.

Vooral de ambachtelijke kant van het vak komt naar voor.  Vuurhaken, haardpoken,… werden  gesmeed.  Maar ook kunstzinnige projecten zoals het smeden van een blad (boom) komen aan bod.

Houtschrijnwerk

Schrijnwerkerij is een uitgesproken doe-vak dat verbonden moet worden met het exacte denken. Centraal staat de houtverbinding. Het hout wordt aangeboden in zijn meest starre vorm, begrensd door 6 vlakken die 2 aan 2 loodrecht op elkaar staan. De jongeren leren deze balken met elkaar te verbinden door ze elk apart van een passende constructievorm te voorzien.  Zo is de pen-gatverbinding als belangrijke verbinding terug te vinden in het krukje, een werkstuk waaraan een groot deel van de periode gewerkt wordt.

In het begin van de periode staat het op de millimeter uittekenen van de werkstukken voorop (het technisch tekenen). Nauwkeurig passende verbindingen maken staat of valt hiermee. Winkelhaak, kruishout, schuifmaat, dit alles wordt vertrouwd gereedschap. De jongeren leren recht zagen, en veilig werken met steek- en gatbeitel.  De juistheid, gehanteerd bij afschrijving en zagen van het hout, blijkt ook onmiddellijk bij het resultaat. Het krukje staat of wankelt.

Het zich meester worden van afschrijftechnieken, zaag- en kaptechnieken wordt afgewisseld met introducties over de boomsoorten, doorsnede van de stam en het FSC-label voor hout.

De 10de klasleerlingen bezitten die basishandvaardigheden en gaan reeds een groter werkstuk maken.  Projecten worden uitgevoerd in groepjes van 2 of 3. Hierbij worden hobbymachines gebruikt: vlakschuurmachine, decoupeerzaag…Na de periode wordt het werkstuk weggeschonken aan de school of aan een ander zinvol project.

Kartonnage

De leerlingen maken in het vak kartonnage kennis met de verschillende grondstoffen en leren in hoofdzaak mooi versierde opbergkaften uit te voeren.  Daarbij varieert de arbeidsvorm van individuele afwerking van werkstukken tot arbeidsdeling bij het uitvoeren van eventuele wensen die anderen hebben geformuleerd.  Tevens kunnen de leerlingen kennismaken met de basistechnieken van de papierfabricage en de vervaardiging van decoratieve papieren.

Muzikale Opvoeding

In de muzieklessen wordt er getracht om het gehoor verder te ontwikkelen via vierstemmige zang (sopraan, alt, tenor, bas). En dit via belangrijke componisten uit de gehele muziekgeschiedenis. Op die manier ontdekken ze de muziek in de eerste plaats door ze zelf actief te beleven en te beoefenen.

Ook wordt het gehoor nog gerichter getraind door middel van theoretische en gehooroefeningen zoals o.a. het herkennen van toonafstanden, toonaarden, ritme … Er wordt eveneens regelmatig “actief” geluisterd naar muziek. Het is dus de bedoeling om de leerlingen op die manier een bredere gehoorontwikkeling aan te bieden, zodat zij na het afsluiten van hun studie een bredere kennis hebben van muziek, deze kunnen herkennen, zelf kiezen en beluisteren en vooral er meer kunnen van genieten.

Lichamelijke Opvoeding

Het sociale proces staat in de lessen lichamelijke opvoeding centraal. De eigen bewegingen moeten harmonisch samenvloeien met die van de klasgenoten. Elkaar helpen bij moeilijke sprongen is hierbij ook aan de orde. Ook het verweven van het gevoel bij het maken van sprongen, het esthetisch uitvoeren van grondoefeningen, het evenwicht vinden tussen de centripetale en centrifugale krachten,… zijn voortdurend thema van deze LO lessen.

In de praktijk komen aan bod: discuswerpen, rock & roll, saltobeweging, acrogym, balsporten,…

Landmeten/topografie

Met de 10de klas trekken we gedurende een volledige schoolweek naar een groot gevarieerd gebied met weiden, wegen, heide, vennen en gebouwen om dit gebied, dat vele hectaren groot, is op te meten en in kaart te brengen. Het is telkens een hoog gegrepen verwachting, zeker als we beseffen dat niemand reeds op voorhand enige noties heeft van de verschillende topografische opmetingstechnieken.

“Al werkend leren “ is onze methode: we beginnen er gewoonweg aan en wanneer het zich opdringt geven we als leerkrachten de nodige uitleg en informatie. Dat brengt met zich mee dat er, zeker de eerste dagen, nog geregeld fouten gemaakt worden en die moeten dan telkens worden rechtgezet. Soms tot na het avondeten! Maar dat geeft ook de motivatie om de volgende dag preciezer en bewuster aan het werk te gaan. Uiteindelijk leren we werken met de theodoliet, het pentagoonprisma, de jalons, de meetbakens, rolmeters,…

Het is fascinerend om zien hoe naar het einde van de week een heus plan tot stand komt dat een precieze verkleining is van het domein: gebouwen, wegen, open terreinen, bossen,… alles staat er nauwkeurig op aangeduid.

Cultuurbeschouwing

In deze periode maken we kennis met de vijf grote wereldreligies. We bestuderen telkens de ontstaansgeschiedenis, de schriftelijke en mondelinge overlevering van de specifieke leer, de rituelen en de gebruiken maar ook de cultuur die met deze religies verbonden is. Naast het beschrijvende maken we ook concreet kennis met de besproken godsdiensten via de bezoeken aan een moskee, een katholieke kerk, een joodse synagoge, een boeddhistische tempel of een Hare Krishna-centrum.

Nederlands

In het vak Nederlands staat de middeleeuwse literatuur centraal. Het eerste thema dat behandeld wordt, is hoe de bloedverwantschap tussen familieleden in de Germaanse heldensagen en in de middeleeuwse verhalen aan belang inboet en plaats maakt voor de persoonlijke keuze van de levenspartner/vriend, met alle verwikkelingen op sociaal, psychologisch en biografisch vlak die daaruit voortvloeien. Het gaat om het thema van de trouw en de vriendschap (voorhoofse cultuur) en om de overgang naar de minne (hoofse cultuur). Dit gegeven vindt men in de middeleeuwse literatuur van heel West-Europa en Noord-Europa en in Italië en wordt behandeld in samenhang met culturele stromingen en figuren van grote betekenis (op godsdienstig, cultureel, literair, maatschappelijk gebied). Dit thema kan ook onderzocht worden in de moderne Nederlandse literatuur.

Een  tweede  belangrijk  inhoudelijk thema  is  het  probleem  van  het  kwaad  in  de  middeleeuwse letterkunde en hoe men er nu tegenover staat.

Voorbeelden van onderzochte literatuur zijn: het Nibelungen- , Roelands- en Gudrunlied, Karel en de Elegast, Floris ende Blancfloer, Beatrijs, Reinaert de Vos en de Arturromans naast een  aantal  wereldlijke  en  geestelijke  minneliederen,  o.m.  van  Hadewijch,  Van Veldeke, Jan Moritoen

Esthetica: de pöetica

De leeftijd van de tiende klasleerling houdt een worsteling in met het prille zielenleven. Allerlei nieuwe emoties ontstaan in de relatie die de jongere ervaart met de buitenwereld, de andere en het andere.

Poëzie is hier het werkmiddel bij uitstek. Het uitspreken van het onuitspreekbare, het verwoorden van de emotie het aangaan van de relatie tussen dichter en lezer of toehoorder.

De leerlingen bereiden in deze periode een poëzieprogramma voor dat ze expressief presenteren voor een publiek van ouders, medeleerlingen en andere geïnteresseerden. Naast de technische aspecten is het belangrijk dat de leerlingen zich leren inleven in de emotie en dramatiek die op dat moment niet persé de hunne is.