Bovenbouw (Klas 11)

Een greep uit de leerstofinhouden

Klas 11

Bekijk hier de lestabel van klas 11

Aardrijkskunde

In het eerste jaar van de derde graad wordt het ‘filosofisch’ denken aangesproken.
Het zwaartepunt van de aardrijkskunde verschuift meer en meer in de richting van de mens als omvormer van de aarde, zodat het vak de potentie krijgt om het sluimerende idealisme bij de jongeren te voeden.
Enkele elementen:

  • de studie van de effectieve omvorming van de aarde door de mens, thema’s uit de economische aardrijkskunde
  • landschaps- en stadsherwaardering en de ruimtelijke impact ervan
  • projecten i.v.m. milieuzorg, groenvoorziening, …
  • studie van het sociale organisme op diverse plaatsen op aarde

Deze materie wordt  thematisch en praktijkgericht behandeld, met als onderwerpen: democratie, de maatschappelijke organisatie, de al dan niet zinvolheid van het basisinkomen,… m.a.w.: de concepten van het rentmeesterschap en de sociale kunst komen hier in het middelpunt te staan.

Chartresreis

Een spiritueel-kunstzinnige reis naar de Franse stad Chartres met z’n imposante en wereldberoemde kathedraal is het ideale doel voor de culturele reis met de elfde klassers.

Veel hangt vaak af van de ingesteldheid en de verwachtingen van de reiziger zelf. Gaat hij als toerist, als levensgenieter of als pelgrim? Er valt onderweg en ter plaatse heel veel te zien en te beleven, zowel materieel als spiritueel. Hoe dan ook: het landschap, de stad, de kathedraal geven hun geheimen niet gemakkelijk prijs.

Het ontraadselen van de geheime kennis die zowel het landschap, als de stad en vooral de kathedraal bevatten is een grote uitdaging gedurende deze week. En zoals vaak in het leven is de weg even belangrijk als het uiteindelijke doel. Deze reis staat heel expliciet in het teken van de ’weg’, niet enkel figuurlijk, maar ook letterlijk zullen we een reeds lang vergeten deel van de pelgrimsroute naar Compostella bewandelen.

Engels en Frans

In de eerste graad en tweede graad lag het accent sterk op de verwerving van de taal tot op een niveau dat de leerling er zich in thuis voelt. Dat vraagt naast oefening in communicatie vooral ook om heel wat lexicale en grammaticale kennis. Vanaf de elfde ligt het accent op het werkelijk inzetten van de taal in een reële context van spreken en schrijven. Het literatuuronderwijs van de vreemde taal krijgt daarbij een belangrijke plaats toebedeeld.

Geschiedenis

In de elfde klas groeit het zelfbewustzijn van de jongeren en komen ze tot een verdiepte en meer objectieve kennis van zichzelf. Ze zijn zeer ontvankelijk voor en bezitten een groot inlevingsvermogen in stemmingen. Ze krijgen interesse in psychologie en psychische fenomenen en voelen zich aangetrokken tot het metafysische en het religieuze. De jongeren kunnen zich denkend reeds goed losmaken van de waargenomen realiteit; ze beschikken reeds over een grote mate van abstractievermogen.

De invalshoek is de organisatie van historische samenlevingen, met aandacht voor de volgende aspecten: bestuur, recht, economie, cultuur en religie. Hiervoor wordt exemplarisch leerstof gekozen uit de periode van de Oudheid tot en met de Middeleeuwen. Zo leren jongeren aan de hand van maatschappelijke organisatie en economisch bestel hoe in de verschillende bestudeerde samenlevingen de verhouding tussen persoon en samenleving zich ontwikkelt. Tevens leren de jongeren hoe belangrijk religie en organisatie van religie kunnen zijn. In deze context is het noodzakelijk dat de geschiedenis in de elfde klas wordt afgesloten met het nieuwe dat uit de neergang van de Middeleeuwen werd geboren: de renaissance. Het vinden van een nieuwe persoonlijkheid, het openbreken van nieuwe grenzen, zowel op geografisch, religieus als wetenschappelijk en economisch gebied.

Fysica

De inhoud van deze fysicaperiode in de elfde klas bestaat uit 4 grote delen: de elektriciteit, het magnetisme, het elektromagnetisme en de elektromagnetische stralingen en radioactiviteit.

De verschijnselen die bij deze krachten horen, zijn moeilijk te doorgronden omdat ze uitingen zijn van fenomenen die zich afspelen in het onzichtbare, het niet-fysieke. Dit in tegenstelling tot bv. de mechanica waarbij werktuigen direct verbonden kunnen worden met zichtbare krachten, zoals bij een hellend vlak, tandwielen, hefbomen,…

Het zal de betrachting zijn om toch een verbinding aan te gaan met deze onzichtbare krachten, we vertrekken daarbij zoveel mogelijk van de waarneembare toepassingen. Het zal een inspanning vragen om een zekere sympathie op te brengen voor bv. het fenomeen elektriciteit aangezien het toch zaken oproept als ‘gevaarlijk, schokkend, pijnlijk, onverwachts,…’ Anderzijds zijn we er zo afhankelijk van geworden dat het omzeggens een verplichting is om ermee tot een (gevoels-)verbinding te komen.

We gaan in de eerste plaats die verbinding aan op een fenomenologische wijze. Dat betekent dat we vertrekken zonder theorieën, vooroordelen of modelmatige begrippen. We trachten onbevangen uit te gaan van de manieren waarop de krachten zich aan ons manifesteren. We trachten de ‘taal’ die elektriciteit, magnetisme,.. spreekt te ontwarren en te leren begrijpen, zo komen we tot het ware wezen ervan. Na telkens een doorgedreven waarnemingsronde, zullen we ons denken sterk moeten aanspreken om tot levendige begrippen te komen. We vermijden dode definities maar streven naar levendige karakteriseringen. De zo tot stand gekomen begrippen moeten van zulke aard zijn dat ze kunnen meegroeien met de toekomst. Want dat ze later zullen verfijnd en aangevuld worden, is ongetwijfeld een feit.

Chemie

De leerstof chemie in de elfde klas gaat over de studie van de elementaire stoffen. Dat zijn de stoffen die niet meer verder te splitsen zijn in eenvoudigere delen. Het zijn de zogenaamde ‘bouwstenen van zowel de wereld als van de mens. De meeste stoffen zoals wij die kennen zijn verbindingen: kalksteen, kwarts, zetmeel, eiwitten, water, lucht, hout,… Door verhitting of andere scheidingstechnieken kunnen we uit deze stoffen de eenvoudige elementaire stoffen doen ontstaan. In totaal bestaan er zo’n 100 tal chemische elementen: zwavel, ijzer, zuurstof, goud, stikstof, helium,… zijn er zo enkele van.

In deze periode chemie bestuderen we chemische elementen vanuit twee gezichtspunten:

–          Vanuit theoretisch oogpunt, namelijk vanuit het door mensen bedachte atoommodel
–          Vanuit feitelijk oogpunt, namelijk vertrekkend vanuit de informatie en de waarneming rond de elementen: de fenomenologie

Beide gezichtspunten zijn zeer verschillend maar hoeven elkaar niet in de weg te staan. Beide methoden benaderen de zaak anders maar vullen elkaar tegelijk aan. De ene is eerder kwantitatief-wiskundig van aard, de andere is meer beschrijvend en kwalitatief.

Het is te vergelijken met de manier waarop je naar een woning kijkt: enerzijds zijn er de tekenplannen, de hoeveelheden materiaal, de sterkteberekening,… anderzijds kan je ook kijken naar deze woning wat betreft woonsfeer, gezelligheid, verbondenheid met de omgeving, esthetiek, …

In deze periode wordt ervoor gekozen om 12 belangrijke elementen te bestuderen vanuit fenomenologisch gezichtspunt. Het zijn de 12 elementen die zowel voor de aarde als voor de mens van zeer groot belang zijn. Ze vertegenwoordigen dus zowel de macrokosmos als de microkosmos. Door de kwaliteiten van deze 12 stoffen te bestuderen krijgen we inzicht in de stoffenwereld, maar zien we ook dat dezelfde kwaliteiten zowel buiten als binnen de mens van toepassing zijn. We zouden kunnen zeggen dat de mens een samengevatte wereld is of dat de wereld een uiteengevallen mens is.

Biologie

In deze periode biologie wordt dieper ingegaan op het oneindig kleine in het lichaam van levende wezens, namelijk de lichaamscel. Want het blijkt dat ieder wezen, dus zeker iedere mens, een andere cel-samenstelling bezit. Niet allen macroscopisch onderscheiden we ons van elkaar qua uiterlijk, karakter, idealen, tekortkomingen,… maar ook al op microscopisch vlak kennen we onderlinge verschillen. Dé vraag die zich opwerpt is of er een verband is tussen de eigenheid van de lichaamscel en de eigenheid van het totale wezen. Of met andere woorden: kan het zijn dat onze opvliegendheid, onze lichaamsbouw, ons IQ of muzikaal talent te maken hebben met de opbouw van onze lichaamscellen die wij uiteindelijk hebben overgeërfd van onze ouders?

Wij zullen eerst die opbouw van een cel bekijken en vooral stilstaan bij de chromosomen die we van onze beide ouders erven. We zullen bekijken wat er door de erfelijkheid dwingend wordt overgebracht op de nakomelingen. Maar tegelijk willen we stilstaan bij de vrijheid van de mens en de mogelijkheid om het erfelijkheidsgegeven te overstijgen. Want hoe dankbaar dat we ook zijn naar onze ouders toe, we willen geen kopie van hen worden maar allen uitgroeien tot een unieke persoonlijkheid. Wat ligt er vast (determinatie) en wat ligt er in onze eigen handen (vrijheid).

In een later deel zullen we stilstaan bij de biochemie. De wetenschappers zijn zover gevorderd in het nabootsen en creëren van de levende natuur, dat ze eigenhandig kunnen ingrijpen in het erfelijkheidsmateriaal. We staan daarbij stil bij vele ethische vragen.

Wiskunde

In deze leeftijdsfase is de persoonlijkheidsgroei volledig los komen te staan van de autoriteit van de opvoeder. De jongvolwassene zoekt zijn steunpunt vooral binnen zichzelf, maar wil tegelijkertijd ook ankerpunten vinden in zijn omgeving. In deze ontwikkelingsfase biedt het vak wiskunde heel wat mogelijkheden voor de leraar en veel houvast voor de leerlingen. Via een trapsgewijs opgebouwde methodiek wordt het vak wiskunde tot een objectieve scholingsweg. Elke opdracht kan tot een goed einde worden gebracht, als tenminste de “spelregels” maar gerespecteerd blijven. Niet de wiskunde kan falen, wel zijn beoefenaar. De leerlingen ervaren dit, in hun zoekende en wankele leeftijdsfase, als zeer ondersteunend en vertrouwensvol. De analyse staat in de derde graad centraal. De uitbouw ervan gaat zeer geleidelijk en overzichtelijk zodat iedere leerling de kans krijgt mee op weg te gaan, zelfs diegenen die vroeger worstelden met de algebra. De analyse gaat uiteindelijk zeer ver in de abstractie. De grens naar het oneindige wordt vrijwel moeiteloos genomen. De leerlingen vinden niet alleen zekerheid in hun eigen binnenkern, maar zelfs in het oneindig verre buiten hen. In een sterke klasgroep wordt ook met de wereld van de complexe getallen het voorstellingsvrije denken geoefend.

Toch beheerst de analyse in hoofdzaak de anorganische, dode wereld: datgene wat is. Daarom wordt, als een zeker tegenwicht, het beweeglijke denken gestimuleerd door de projectieve meetkunde. Lengten, hoeken, plaatsbepalingen zijn hier van geen tel meer. Alles is gericht op dat wat wordt. Deze meetkunde richt zich dan ook op de organische, levende wereld. Het oneindigheidsbegrip krijgt hier ook een geheel andere kwaliteit. Het werken met polariteiten, metamorfoses en het streven naar evenwicht staan in deze projectieve meetkunde centraal.

Dit is ook de leeftijd waarop men het best kan filosoferen en daardoor aan de grenzen van het kennen komt. De projectieve meetkunde confronteert de leerlingen met die grenzen. Ze moeten voor zichzelf beslissen of ze willen betrouwen op het denken of enkel zullen betrouwen op het waarneembare. Wordt de grens toch overschreden, dan komen ze in een nieuwe wereld met andere normen.

Het is vooral de polariteit tussen de analytische algebra en de synthetische meetkunde die op de leerlingen van deze leeftijdsfase zeer bevruchtend inwerkt.

Wat de wetenschappen in het algemeen en de wiskunde in het bijzonder betreft, wordt aandacht besteed aan de historische ontwikkeling en het overzicht van de wiskunde doorheen de gehele schooltijd.

Eindwerk

Begin van de elfde klas wordt het eindwerk opgestart en deze opdracht loopt over de twee laatste schooljaren.

De hoofdbedoeling is dat de elfde/twaalfde klasser zich gedurende deze tijd diepgaand verbindt met een zelfgekozen onderwerp dat ofwel grotendeels theoretisch ofwel meer praktisch van aard is. Het werk dat hiermee gepaard gaat, vindt volledig buiten de schooltijd plaats. Wel krijg de leerling medewerking in de vorm van advies en ondersteuning van een mentor. Deze persoon is iemand uit het lerarencollege van de middelbare school.  Het is ook deze persoon die op het einde van het traject een uitgebreide terugblik doet en appreciaties en werkpunten zal uitspreken.

Welk onderwerp men ook kiest, men moet het benaderen vanuit zoveel mogelijke invalshoeken. Bij het indienen van het definitieve eindwerk (krokusvakantie 12de klas) wordt dan ook zowel een theoretisch als een praktisch eindproduct verwacht.

Wat vooral van groot belang is, is de zeer persoonlijke wijze van aanpak. Iets kopiëren of naadloos namaken hoort dus niet thuis in deze opdracht. Natuurlijk mag men inspiratie zoeken bij gelijkaardige projecten maar uiteindelijk moet de leerling er een individuele ‘touche’ aan geven.

Ook zal de twaalfde klasser als opdracht krijgen het eindwerk te presenteren aan een ruim publiek van leraren, medeleerlingen, ouders, familie en vrienden. Bij de eindwerkpresentatie zullen vragen moeten beantwoord worden van aanwezige leraren, ouders of medeleerlingen.

Esthetica

De leerlingen zijn op deze leeftijd zeer gevoelig voor dilemma’s, voor polariteiten en ze gaan graag in op filosofische thema’s. Bij de esthetica van de muziek kan het begrippenpaar Apollinisch – Dionysisch een basis zijn om de muziek vanuit deze zielsgesteldheid te bekijken. Elke leerling vindt immers op een bepaalde manier aansluiting bij deze twee begrippen en bij zijn eigen zielenleven om de moeilijk bespreekbare karakteristieken van het wezen van de muziek toch ergens te ‘duiden’ en werkelijk te grijpen. Vaak kennen zij deze polariteiten al vanuit de Esthetica in de tweede graad (poëtica). Het werken met polariteiten gaat trouwens mogelijke verstarring tegen en mondt uit in een veelvoudige benadering waarbij het ene nooit los gedacht wordt van het andere. Uiteraard zal elke leerkracht exemplarisch te werk gaan en proberen vanuit de veelheid aan muzikale getuigenissen juist die uit te zoeken die deze polariteit hoorbaar maken.

Het Apollinische staat dan voor helderheid, voor het gevormde en het afgeronde, voor die kracht die het geschapene met eerbied tot voleinding brengt. Het Apollinische is dus wat aan kracht nog werkzaam is vanuit het verleden en tot in het heden daadwerkelijk vormend aanwezig is. Componisten die dus alle verworvenheden van hun tijd tot een zuiver geheel versmelten, zou je Apollinisch kunnen noemen.

De Dionysische krachten daarentegen zijn verbonden met de aardse, natuurlijke werkelijkheid en met de toekomstbeelden van de mens zelf. Dionysisch zijn die musici die juist nieuwe impulsen uitsturen naar de volgende generatie. Zo wordt een stijlverandering niet gezien als een toevallige samenloop van omstandigheden maar als een direct gevolg van het werk en de aspiraties van een bepaald componist.

Bedrijfsstage

Uit de lessen aardrijkskunde, geschiedenis, cultuurbeschouwing e.a. is een beeld ontstaan van de verhouding tussen onder meer werkgevers en werknemers, bedrijven en vakbonden en staten en regeringen. De leerlingen hebben inzichten verworven in het belang van arbeidsdeling in het kader van productieprocessen, de rol van specialisatie en samenwerking.

Gedurende één lesweek zullen de elfde klassers op stage gaan in een zelf gekozen bedrijf. Zij leren daarbij oog hebben voor de plaats van de mens in het productieproces, zoeken naar de effecten van techniek op de menselijke houdingen en waarden, leren de afspraken en verhoudingen zien binnen een bedrijf wat betreft verantwoordelijkheid, specialisatie, veiligheid en welzijn. De stageweek wordt verwoord in een verslag waarin onder meer enkele interviews worden opgenomen met mensen uit de verschillende kaders.

Boekbinden

In de ambachtenlessen is er de mogelijkheid de techniek van het boekbinden te beoefenen. Later in het jaar zullen de elfde klassers het hele boek ook zelf inhoud geven, ze bepalen de lay-out, bladspiegel, lettertype, structuur, schrijven eigen teksten, zorgen voor illustraties (tekeningen, foto’s), doen zelf het redactiewerk.

Het gehele boek is gevuld. Het boek wordt dus gemaakt in de lessen boekbinden, de inhoud ontstaat en wordt gevoed door het vak Nederlands tijdens de Parcivalperiode en tijdens de cultuurhistorische reis naar Chartres

Lichamelijke Opvoeding (LO)

In de lessen LO van de elfde klas evolueert de ontwikkeling van het krachtgebruik. Na de grenzen van de kracht en de wisselwerking in zichzelf/omgeving (zie 9de en 10de klas) komt nu de drang naar het ontdekken van het doelbewust bewegen aan bod. De leerling leert zijn krachten bundelen en wil ze richten op één punt. Hiertoe zijn aandacht, concentratie en een bewuste wil noodzakelijk. Dit betekent dat de mogelijkheid ontstaat de kracht onder de ‘heerschappij’ te brengen van het Ik. Het onderscheiden van één doel heeft alles te maken met het onderzoeken van innerlijke zelfstandigheid t.o.v. de algemene samenhangen. Om dit proces te helpen is het belangrijk om doel- en richtoefeningen uit te voeren. Zij vragen juist die individuele inspanning. Het is dan ook slechts zinvol als de oefeningen exact en gewetensvol uitgevoerd worden.

Ook hier ligt het verschil voor krachtige en ritmische leerlingen niet zozeer in het grondprincipe als wel in de manier van uitvoeren. Voorbeelden van oefeningen: speerwerpen of boogschieten. De krachtige leerlingen schieten met een zware boog naar een doel; de ritmische leerlingen schieten met een lichte boog, om beurt en snel.

Muzikale Opvoeding (MO)

De opzet is om grotere muzikale gehelen en/of themata grondig te benaderen en uit te diepen. De leerlingen nemen zelfbewust een eigen plaats in, ontwikkelen eigen invalshoeken t.o.v. de historische context waarbinnen deze werken en/of themata zich bewegen. De eigen inbreng van de leerlingen wordt gestimuleerd, naast het ontwikkelen van een eigen smaak. In het vak Muzikale Opvoeding wordt gestreefd naar een brede culturele, muzikale en kunstzinnige wereldinteresse die zich laat vertalen naar het concrete schoolleven.

Door het musiceren ontwikkelen de leerlingen een gevoel van maat, orde en proportie, wat hen aanzet tot voortdurende verfijning en introspectie.

Kaderend binnen het gehele leerplan Steinerpedagogie, biedt het vak Muzikale Opvoeding een heilzame wisselwerking met de andere vakken. Daarom sluit het zo nauw mogelijk aan bij grotere, vaak vakoverschrijdende projecten zoals tonelen, eindwerken en cultuurhistorische reizen. Daar waar mogelijk worden de leerlingen betrokken bij het muzikale gebeuren in de gehele school. Leerlingen van de derde graad nemen verantwoordelijkheden op naar jongere leerlingen toe, zoals bij het jaarlijkse kerstconcert.

Nederlands

In de loop van de derde graad maakt de adolescent een zeer belangrijke fase van zijn ontwikkeling door. Hij is nu zo matuur dat hij de vraag gaat stellen naar het eigen levensontwerp, de eigen biografie. En dat gebeurt vaak zeer scherp en met aandrang. Hij heeft de sterke behoefte om een pas ontdekte eigen identiteit tot een innerlijke zekerheid te maken. Achter het duidelijk en met klem poneren van de eigen mening, zitten latente vragen als: Wie ben ik? Hoe word ik een vrije mens? Op welke krachten in mezelf en in anderen kan ik vertrouwen? Hoe wordt de liefde een opbouwende kracht? Op dat moment staat hij bij uitstek open voor de grote conflicten uit de dramatische literatuur. Vandaar dat in het eerste jaar van de derde graad een accent ligt op het genre drama. Daarnaast wordt er ook uitvoerig gewerkt met het Parcivalepos. Deze middeleeuwse ridderroman biedt talrijke beelden waar de jonge mens op de drempel naar de volwassenheid door gesterkt wordt. Parcival is de mens die de wereld instapt op zoek naar zijn doel, zijn ideaal. Hij moet echter tegenslag na tegenslag verduren en de moeizame weg uithouden: een situatie waar de leerling van die leeftijd zich in kan herkennen.

Plastische Opvoeding (PO)

In de elfde klas wordt gewerkt vanuit de eigen innerlijkheid, uitdrukking gegeven aan de eigen gevoelswereld en ingeleefd in de gevoelswereld van anderen. Dit kan op ‘expressieve’ of ‘impressieve’ wijze. Om dit te duiden  wordt er gekeken naar de echte grote beeldhouwkunst en naar de stijlperioden: ontwikkelingsperioden van de mens die deze twee uiterste manieren van uitdrukking van het innerlijke tot uiting brengen. Dit is zeer duidelijk in de kunststromingen van rond en na 1900 (impressionisme versus expressionisme), maar ook bij de grote kunstenaars van deze tijd is dit steeds opnieuw te ontdekken.

Kunst wordt gezien als een noodwendigheid. Alle plastische aspecten worden behandeld op bewuste wijze, bijna als een zaakprobleem. Compositie,  proporties, vereenvoudigen of weglaten of juist nadruk leggen door overdrijven of vergroten, structuur en afwerking staan ten dienste van de inhoud van het werk en worden tot een overtuigend geheel gevormd.

Bovenbouw (Klas 11)

Een greep uit de leerstofinhouden

Klas 11

Bekijk hier de lestabel van klas 11

Aardrijkskunde

In het eerste jaar van de derde graad wordt het ‘filosofisch’ denken aangesproken.
Het zwaartepunt van de aardrijkskunde verschuift meer en meer in de richting van de mens als omvormer van de aarde, zodat het vak de potentie krijgt om het sluimerende idealisme bij de jongeren te voeden.
Enkele elementen:

  • de studie van de effectieve omvorming van de aarde door de mens, thema’s uit de economische aardrijkskunde
  • landschaps- en stadsherwaardering en de ruimtelijke impact ervan
  • projecten i.v.m. milieuzorg, groenvoorziening, …
  • studie van het sociale organisme op diverse plaatsen op aarde

Deze materie wordt  thematisch en praktijkgericht behandeld, met als onderwerpen: democratie, de maatschappelijke organisatie, de al dan niet zinvolheid van het basisinkomen,… m.a.w.: de concepten van het rentmeesterschap en de sociale kunst komen hier in het middelpunt te staan.

Biologie

In deze periode biologie wordt dieper ingegaan op het oneindig kleine in het lichaam van levende wezens, namelijk de lichaamscel. Want het blijkt dat ieder wezen, dus zeker iedere mens, een andere cel-samenstelling bezit. Niet allen macroscopisch onderscheiden we ons van elkaar qua uiterlijk, karakter, idealen, tekortkomingen,… maar ook al op microscopisch vlak kennen we onderlinge verschillen. Dé vraag die zich opwerpt is of er een verband is tussen de eigenheid van de lichaamscel en de eigenheid van het totale wezen. Of met andere woorden: kan het zijn dat onze opvliegendheid, onze lichaamsbouw, ons IQ of muzikaal talent te maken hebben met de opbouw van onze lichaamscellen die wij uiteindelijk hebben overgeërfd van onze ouders?

Wij zullen eerst die opbouw van een cel bekijken en vooral stilstaan bij de chromosomen die we van onze beide ouders erven. We zullen bekijken wat er door de erfelijkheid dwingend wordt overgebracht op de nakomelingen. Maar tegelijk willen we stilstaan bij de vrijheid van de mens en de mogelijkheid om het erfelijkheidsgegeven te overstijgen. Want hoe dankbaar dat we ook zijn naar onze ouders toe, we willen geen kopie van hen worden maar allen uitgroeien tot een unieke persoonlijkheid. Wat ligt er vast (determinatie) en wat ligt er in onze eigen handen (vrijheid).

In een later deel zullen we stilstaan bij de biochemie. De wetenschappers zijn zover gevorderd in het nabootsen en creëren van de levende natuur, dat ze eigenhandig kunnen ingrijpen in het erfelijkheidsmateriaal. We staan daarbij stil bij vele ethische vragen.

Chemie

De leerstof chemie in de elfde klas gaat over de studie van de elementaire stoffen. Dat zijn de stoffen die niet meer verder te splitsen zijn in eenvoudigere delen. Het zijn de zogenaamde ‘bouwstenen van zowel de wereld als van de mens. De meeste stoffen zoals wij die kennen zijn verbindingen: kalksteen, kwarts, zetmeel, eiwitten, water, lucht, hout,… Door verhitting of andere scheidingstechnieken kunnen we uit deze stoffen de eenvoudige elementaire stoffen doen ontstaan. In totaal bestaan er zo’n 100 tal chemische elementen: zwavel, ijzer, zuurstof, goud, stikstof, helium,… zijn er zo enkele van.

In deze periode chemie bestuderen we chemische elementen vanuit twee gezichtspunten:

–          Vanuit theoretisch oogpunt, namelijk vanuit het door mensen bedachte atoommodel
–          Vanuit feitelijk oogpunt, namelijk vertrekkend vanuit de informatie en de waarneming rond de elementen: de fenomenologie

Beide gezichtspunten zijn zeer verschillend maar hoeven elkaar niet in de weg te staan. Beide methoden benaderen de zaak anders maar vullen elkaar tegelijk aan. De ene is eerder kwantitatief-wiskundig van aard, de andere is meer beschrijvend en kwalitatief.

Het is te vergelijken met de manier waarop je naar een woning kijkt: enerzijds zijn er de tekenplannen, de hoeveelheden materiaal, de sterkteberekening,… anderzijds kan je ook kijken naar deze woning wat betreft woonsfeer, gezelligheid, verbondenheid met de omgeving, esthetiek, …

In deze periode wordt ervoor gekozen om 12 belangrijke elementen te bestuderen vanuit fenomenologisch gezichtspunt. Het zijn de 12 elementen die zowel voor de aarde als voor de mens van zeer groot belang zijn. Ze vertegenwoordigen dus zowel de macrokosmos als de microkosmos. Door de kwaliteiten van deze 12 stoffen te bestuderen krijgen we inzicht in de stoffenwereld, maar zien we ook dat dezelfde kwaliteiten zowel buiten als binnen de mens van toepassing zijn. We zouden kunnen zeggen dat de mens een samengevatte wereld is of dat de wereld een uiteengevallen mens is.

Chartresreis

Een spiritueel-kunstzinnige reis naar de Franse stad Chartres met z’n imposante en wereldberoemde kathedraal is het ideale doel voor de culturele reis met de elfde klassers.

Veel hangt vaak af van de ingesteldheid en de verwachtingen van de reiziger zelf. Gaat hij als toerist, als levensgenieter of als pelgrim? Er valt onderweg en ter plaatse heel veel te zien en te beleven, zowel materieel als spiritueel. Hoe dan ook: het landschap, de stad, de kathedraal geven hun geheimen niet gemakkelijk prijs.

Het ontraadselen van de geheime kennis die zowel het landschap, als de stad en vooral de kathedraal bevatten is een grote uitdaging gedurende deze week. En zoals vaak in het leven is de weg even belangrijk als het uiteindelijke doel. Deze reis staat heel expliciet in het teken van de ’weg’, niet enkel figuurlijk, maar ook letterlijk zullen we een reeds lang vergeten deel van de pelgrimsroute naar Compostella bewandelen.

Fysica

De inhoud van deze fysicaperiode in de elfde klas bestaat uit 4 grote delen: de elektriciteit, het magnetisme, het elektromagnetisme en de elektromagnetische stralingen en radioactiviteit.

De verschijnselen die bij deze krachten horen, zijn moeilijk te doorgronden omdat ze uitingen zijn van fenomenen die zich afspelen in het onzichtbare, het niet-fysieke. Dit in tegenstelling tot bv. de mechanica waarbij werktuigen direct verbonden kunnen worden met zichtbare krachten, zoals bij een hellend vlak, tandwielen, hefbomen,…

Het zal de betrachting zijn om toch een verbinding aan te gaan met deze onzichtbare krachten, we vertrekken daarbij zoveel mogelijk van de waarneembare toepassingen. Het zal een inspanning vragen om een zekere sympathie op te brengen voor bv. het fenomeen elektriciteit aangezien het toch zaken oproept als ‘gevaarlijk, schokkend, pijnlijk, onverwachts,…’ Anderzijds zijn we er zo afhankelijk van geworden dat het omzeggens een verplichting is om ermee tot een (gevoels-)verbinding te komen.

We gaan in de eerste plaats die verbinding aan op een fenomenologische wijze. Dat betekent dat we vertrekken zonder theorieën, vooroordelen of modelmatige begrippen. We trachten onbevangen uit te gaan van de manieren waarop de krachten zich aan ons manifesteren. We trachten de ‘taal’ die elektriciteit, magnetisme,.. spreekt te ontwarren en te leren begrijpen, zo komen we tot het ware wezen ervan. Na telkens een doorgedreven waarnemingsronde, zullen we ons denken sterk moeten aanspreken om tot levendige begrippen te komen. We vermijden dode definities maar streven naar levendige karakteriseringen. De zo tot stand gekomen begrippen moeten van zulke aard zijn dat ze kunnen meegroeien met de toekomst. Want dat ze later zullen verfijnd en aangevuld worden, is ongetwijfeld een feit.

Engels en Frans

In de eerste graad en tweede graad lag het accent sterk op de verwerving van de taal tot op een niveau dat de leerling er zich in thuis voelt. Dat vraagt naast oefening in communicatie vooral ook om heel wat lexicale en grammaticale kennis. Vanaf de elfde ligt het accent op het werkelijk inzetten van de taal in een reële context van spreken en schrijven. Het literatuuronderwijs van de vreemde taal krijgt daarbij een belangrijke plaats toebedeeld.

Geschiedenis

In de elfde klas groeit het zelfbewustzijn van de jongeren en komen ze tot een verdiepte en meer objectieve kennis van zichzelf. Ze zijn zeer ontvankelijk voor en bezitten een groot inlevingsvermogen in stemmingen. Ze krijgen interesse in psychologie en psychische fenomenen en voelen zich aangetrokken tot het metafysische en het religieuze. De jongeren kunnen zich denkend reeds goed losmaken van de waargenomen realiteit; ze beschikken reeds over een grote mate van abstractievermogen.

De invalshoek is de organisatie van historische samenlevingen, met aandacht voor de volgende aspecten: bestuur, recht, economie, cultuur en religie. Hiervoor wordt exemplarisch leerstof gekozen uit de periode van de Oudheid tot en met de Middeleeuwen. Zo leren jongeren aan de hand van maatschappelijke organisatie en economisch bestel hoe in de verschillende bestudeerde samenlevingen de verhouding tussen persoon en samenleving zich ontwikkelt. Tevens leren de jongeren hoe belangrijk religie en organisatie van religie kunnen zijn. In deze context is het noodzakelijk dat de geschiedenis in de elfde klas wordt afgesloten met het nieuwe dat uit de neergang van de Middeleeuwen werd geboren: de renaissance. Het vinden van een nieuwe persoonlijkheid, het openbreken van nieuwe grenzen, zowel op geografisch, religieus als wetenschappelijk en economisch gebied.

Wiskunde

In deze leeftijdsfase is de persoonlijkheidsgroei volledig los komen te staan van de autoriteit van de opvoeder. De jongvolwassene zoekt zijn steunpunt vooral binnen zichzelf, maar wil tegelijkertijd ook ankerpunten vinden in zijn omgeving. In deze ontwikkelingsfase biedt het vak wiskunde heel wat mogelijkheden voor de leraar en veel houvast voor de leerlingen. Via een trapsgewijs opgebouwde methodiek wordt het vak wiskunde tot een objectieve scholingsweg. Elke opdracht kan tot een goed einde worden gebracht, als tenminste de “spelregels” maar gerespecteerd blijven. Niet de wiskunde kan falen, wel zijn beoefenaar. De leerlingen ervaren dit, in hun zoekende en wankele leeftijdsfase, als zeer ondersteunend en vertrouwensvol. De analyse staat in de derde graad centraal. De uitbouw ervan gaat zeer geleidelijk en overzichtelijk zodat iedere leerling de kans krijgt mee op weg te gaan, zelfs diegenen die vroeger worstelden met de algebra. De analyse gaat uiteindelijk zeer ver in de abstractie. De grens naar het oneindige wordt vrijwel moeiteloos genomen. De leerlingen vinden niet alleen zekerheid in hun eigen binnenkern, maar zelfs in het oneindig verre buiten hen. In een sterke klasgroep wordt ook met de wereld van de complexe getallen het voorstellingsvrije denken geoefend.

Toch beheerst de analyse in hoofdzaak de anorganische, dode wereld: datgene wat is. Daarom wordt, als een zeker tegenwicht, het beweeglijke denken gestimuleerd door de projectieve meetkunde. Lengten, hoeken, plaatsbepalingen zijn hier van geen tel meer. Alles is gericht op dat wat wordt. Deze meetkunde richt zich dan ook op de organische, levende wereld. Het oneindigheidsbegrip krijgt hier ook een geheel andere kwaliteit. Het werken met polariteiten, metamorfoses en het streven naar evenwicht staan in deze projectieve meetkunde centraal.

Dit is ook de leeftijd waarop men het best kan filosoferen en daardoor aan de grenzen van het kennen komt. De projectieve meetkunde confronteert de leerlingen met die grenzen. Ze moeten voor zichzelf beslissen of ze willen betrouwen op het denken of enkel zullen betrouwen op het waarneembare. Wordt de grens toch overschreden, dan komen ze in een nieuwe wereld met andere normen.

Het is vooral de polariteit tussen de analytische algebra en de synthetische meetkunde die op de leerlingen van deze leeftijdsfase zeer bevruchtend inwerkt.

Wat de wetenschappen in het algemeen en de wiskunde in het bijzonder betreft, wordt aandacht besteed aan de historische ontwikkeling en het overzicht van de wiskunde doorheen de gehele schooltijd.

Bedrijfsstage

Uit de lessen aardrijkskunde, geschiedenis, cultuurbeschouwing e.a. is een beeld ontstaan van de verhouding tussen onder meer werkgevers en werknemers, bedrijven en vakbonden en staten en regeringen. De leerlingen hebben inzichten verworven in het belang van arbeidsdeling in het kader van productieprocessen, de rol van specialisatie en samenwerking.

Gedurende één lesweek zullen de elfde klassers op stage gaan in een zelf gekozen bedrijf. Zij leren daarbij oog hebben voor de plaats van de mens in het productieproces, zoeken naar de effecten van techniek op de menselijke houdingen en waarden, leren de afspraken en verhoudingen zien binnen een bedrijf wat betreft verantwoordelijkheid, specialisatie, veiligheid en welzijn. De stageweek wordt verwoord in een verslag waarin onder meer enkele interviews worden opgenomen met mensen uit de verschillende kaders.

Boekbinden

In de ambachtenlessen is er de mogelijkheid de techniek van het boekbinden te beoefenen. Later in het jaar zullen de elfde klassers het hele boek ook zelf inhoud geven, ze bepalen de lay-out, bladspiegel, lettertype, structuur, schrijven eigen teksten, zorgen voor illustraties (tekeningen, foto’s), doen zelf het redactiewerk.

Het gehele boek is gevuld. Het boek wordt dus gemaakt in de lessen boekbinden, de inhoud ontstaat en wordt gevoed door het vak Nederlands tijdens de Parcivalperiode en tijdens de cultuurhistorische reis naar Chartres

Lichamelijke Opvoeding (LO)

In de lessen LO van de elfde klas evolueert de ontwikkeling van het krachtgebruik. Na de grenzen van de kracht en de wisselwerking in zichzelf/omgeving (zie 9de en 10de klas) komt nu de drang naar het ontdekken van het doelbewust bewegen aan bod. De leerling leert zijn krachten bundelen en wil ze richten op één punt. Hiertoe zijn aandacht, concentratie en een bewuste wil noodzakelijk. Dit betekent dat de mogelijkheid ontstaat de kracht onder de ‘heerschappij’ te brengen van het Ik. Het onderscheiden van één doel heeft alles te maken met het onderzoeken van innerlijke zelfstandigheid t.o.v. de algemene samenhangen. Om dit proces te helpen is het belangrijk om doel- en richtoefeningen uit te voeren. Zij vragen juist die individuele inspanning. Het is dan ook slechts zinvol als de oefeningen exact en gewetensvol uitgevoerd worden.

Ook hier ligt het verschil voor krachtige en ritmische leerlingen niet zozeer in het grondprincipe als wel in de manier van uitvoeren. Voorbeelden van oefeningen: speerwerpen of boogschieten. De krachtige leerlingen schieten met een zware boog naar een doel; de ritmische leerlingen schieten met een lichte boog, om beurt en snel.

Muzikale Opvoeding (MO)

De opzet is om grotere muzikale gehelen en/of themata grondig te benaderen en uit te diepen. De leerlingen nemen zelfbewust een eigen plaats in, ontwikkelen eigen invalshoeken t.o.v. de historische context waarbinnen deze werken en/of themata zich bewegen. De eigen inbreng van de leerlingen wordt gestimuleerd, naast het ontwikkelen van een eigen smaak. In het vak Muzikale Opvoeding wordt gestreefd naar een brede culturele, muzikale en kunstzinnige wereldinteresse die zich laat vertalen naar het concrete schoolleven.

Door het musiceren ontwikkelen de leerlingen een gevoel van maat, orde en proportie, wat hen aanzet tot voortdurende verfijning en introspectie.

Kaderend binnen het gehele leerplan Steinerpedagogie, biedt het vak Muzikale Opvoeding een heilzame wisselwerking met de andere vakken. Daarom sluit het zo nauw mogelijk aan bij grotere, vaak vakoverschrijdende projecten zoals tonelen, eindwerken en cultuurhistorische reizen. Daar waar mogelijk worden de leerlingen betrokken bij het muzikale gebeuren in de gehele school. Leerlingen van de derde graad nemen verantwoordelijkheden op naar jongere leerlingen toe, zoals bij het jaarlijkse kerstconcert.

Nederlands

In de loop van de derde graad maakt de adolescent een zeer belangrijke fase van zijn ontwikkeling door. Hij is nu zo matuur dat hij de vraag gaat stellen naar het eigen levensontwerp, de eigen biografie. En dat gebeurt vaak zeer scherp en met aandrang. Hij heeft de sterke behoefte om een pas ontdekte eigen identiteit tot een innerlijke zekerheid te maken. Achter het duidelijk en met klem poneren van de eigen mening, zitten latente vragen als: Wie ben ik? Hoe word ik een vrije mens? Op welke krachten in mezelf en in anderen kan ik vertrouwen? Hoe wordt de liefde een opbouwende kracht? Op dat moment staat hij bij uitstek open voor de grote conflicten uit de dramatische literatuur. Vandaar dat in het eerste jaar van de derde graad een accent ligt op het genre drama. Daarnaast wordt er ook uitvoerig gewerkt met het Parcivalepos. Deze middeleeuwse ridderroman biedt talrijke beelden waar de jonge mens op de drempel naar de volwassenheid door gesterkt wordt. Parcival is de mens die de wereld instapt op zoek naar zijn doel, zijn ideaal. Hij moet echter tegenslag na tegenslag verduren en de moeizame weg uithouden: een situatie waar de leerling van die leeftijd zich in kan herkennen.

Plastische Opvoeding (PO)

In de elfde klas wordt gewerkt vanuit de eigen innerlijkheid, uitdrukking gegeven aan de eigen gevoelswereld en ingeleefd in de gevoelswereld van anderen. Dit kan op ‘expressieve’ of ‘impressieve’ wijze. Om dit te duiden  wordt er gekeken naar de echte grote beeldhouwkunst en naar de stijlperioden: ontwikkelingsperioden van de mens die deze twee uiterste manieren van uitdrukking van het innerlijke tot uiting brengen. Dit is zeer duidelijk in de kunststromingen van rond en na 1900 (impressionisme versus expressionisme), maar ook bij de grote kunstenaars van deze tijd is dit steeds opnieuw te ontdekken.

Kunst wordt gezien als een noodwendigheid. Alle plastische aspecten worden behandeld op bewuste wijze, bijna als een zaakprobleem. Compositie,  proporties, vereenvoudigen of weglaten of juist nadruk leggen door overdrijven of vergroten, structuur en afwerking staan ten dienste van de inhoud van het werk en worden tot een overtuigend geheel gevormd.

Eindwerk

Begin van de elfde klas wordt het eindwerk opgestart en deze opdracht loopt over de twee laatste schooljaren.

De hoofdbedoeling is dat de elfde/twaalfde klasser zich gedurende deze tijd diepgaand verbindt met een zelfgekozen onderwerp dat ofwel grotendeels theoretisch ofwel meer praktisch van aard is. Het werk dat hiermee gepaard gaat, vindt volledig buiten de schooltijd plaats. Wel krijg de leerling medewerking in de vorm van advies en ondersteuning van een mentor. Deze persoon is iemand uit het lerarencollege van de middelbare school.  Het is ook deze persoon die op het einde van het traject een uitgebreide terugblik doet en appreciaties en werkpunten zal uitspreken.

Welk onderwerp men ook kiest, men moet het benaderen vanuit zoveel mogelijke invalshoeken. Bij het indienen van het definitieve eindwerk (krokusvakantie 12de klas) wordt dan ook zowel een theoretisch als een praktisch eindproduct verwacht.

Wat vooral van groot belang is, is de zeer persoonlijke wijze van aanpak. Iets kopiëren of naadloos namaken hoort dus niet thuis in deze opdracht. Natuurlijk mag men inspiratie zoeken bij gelijkaardige projecten maar uiteindelijk moet de leerling er een individuele ‘touche’ aan geven.

Ook zal de twaalfde klasser als opdracht krijgen het eindwerk te presenteren aan een ruim publiek van leraren, medeleerlingen, ouders, familie en vrienden. Bij de eindwerkpresentatie zullen vragen moeten beantwoord worden van aanwezige leraren, ouders of medeleerlingen.

Plastische Opvoeding

Tekenen & Schilderen

Na de studie van licht en duister in het vorige jaar waarin vele zwart-wit tekeningen werden gemaakt, wordt in de tiende klas het wezen van de kleuren onderzocht. De zielsgesteldheid van de 16jarige is nu zo dat het landschap aangevoeld en geschilderd kan worden. De mogelijkheden van de kleur worden onderzocht vanuit haar transparant en dekkend karakter. Vertrekkende vanuit stemmingsbeelden zoals bij William Turner en Caspar David Friedrich, komen de leerlingen uiteindelijk tot een eigen taal. Wat zien de leerlingen vandaag rondom hen? Sommige van hun landschappen zijn echte tijdsbeelden, zoals bv. de avondstemming die een 10de klasleerling schildert bij het voetbalveld waar hij wekelijks traint.

Boetseren

Terwijl het oordeelsvermogen in de 9de klas nog vooral gericht is op de buitenwereld, zetten de leerlingen in de 10de klas een stap meer naar binnen. Het theoretisch oordeelsvermogen ontwaakt en de ontwikkeling van de abstractie komt op gang. Daarom is ook het bestuderen van processen en stromingen van grote waarde. Met het vak  boetseren in de 10de klas vertrekken we daarom vanuit deze gegevenheden. Zowel het gevoelsleven, de eigen waarneming als het ontwakende gedachteleven krijgen een belangrijke plaats tijdens de boetseeropdrachten. Het herkennen en het creëren van vormdynamica neemt een vooraanstaande plaats in bij het oefenen. Concreet wil dit zeggen dat de leerlingen oefeningen krijgen zoals het boetseren van een slakkenhuis, een stapeling van kruisende balken, het metamorfoseren van een bepaalde vorm in verschillende stadia, het boetseren van een dier in balkvorm, het maken van een compositie op basis van door de wind gevormde duinen,… De menselijke gestalte komt hier ook aan bod, zowel verstilde als versteende bewegingen.

Tijdens de periode etsen, die al een aanloop is naar het latere drukatelier, leren de leerlingen zowel de droge naaldtechniek als de etstechniek. De leerlingen maken een reproductie naar Rembrandts werk, alsook bv. een fantasiekathedraal naar eigen ontwerp.

Ambachten (expressie): hout, koper, …

Koper- en metaalbewerking

Koper drijven in de 9e klas zat grotendeels in de gevoelssfeer.  In de 10e klas wordt een grotere wakkerheid vanuit het wilsgebied geëist.  Hier is een gerichte kracht vanuit de wil nodig om het koper in mekaar te drukken en dikker te maken.  Slag na slag wordt het metaal spiraalsgewijs in elkaar gedrukt aan de buitenkant van de vorm, m.b.v. een stuikhamer. Het koper wordt regelmatig uitgegloeid, zodat het smeedbaar blijft.

Deze stuikbewerking maakt scherpe en diepere vormen mogelijk.  Denken en concentratie worden aangesproken, ook hier is grote alertheid noodzakelijk. Er wordt een beker of een vaas gemaakt; of een doos met perfect passend deksel.

Het smeden is één van “oerhandwerkvakken” die op de leerling vormend inwerkt.  Het spreekt zowel de concentratie als de wakkerheid en het snelle en gerichte handelen aan. Er is de directe beleving van het smeedbare ijzer.  Men moet met een vak als smeden alles  goed vooraf doordenken: welk gereedschap heb ik nodig, in welke volgorde moet ik het klaarleggen.  Want je moet het ijzer smeden als het heet is!

Er wordt heel direct met de 4 elementen gewerkt: aarde met haar erts, vuur om te verhitten, lucht om het vuur aan te wakkeren en water om het metaal te verkoelen en vormvast te laten worden.

Vooral de ambachtelijke kant van het vak komt naar voor.  Vuurhaken, haardpoken,… werden  gesmeed.  Maar ook kunstzinnige projecten zoals het smeden van een blad (boom) komen aan bod.

Houtschrijnwerk

Schrijnwerkerij is een uitgesproken doe-vak dat verbonden moet worden met het exacte denken. Centraal staat de houtverbinding. Het hout wordt aangeboden in zijn meest starre vorm, begrensd door 6 vlakken die 2 aan 2 loodrecht op elkaar staan. De jongeren leren deze balken met elkaar te verbinden door ze elk apart van een passende constructievorm te voorzien.  Zo is de pen-gatverbinding als belangrijke verbinding terug te vinden in het krukje, een werkstuk waaraan een groot deel van de periode gewerkt wordt.

In het begin van de periode staat het op de millimeter uittekenen van de werkstukken voorop (het technisch tekenen). Nauwkeurig passende verbindingen maken staat of valt hiermee. Winkelhaak, kruishout, schuifmaat, dit alles wordt vertrouwd gereedschap. De jongeren leren recht zagen, en veilig werken met steek- en gatbeitel.  De juistheid, gehanteerd bij afschrijving en zagen van het hout, blijkt ook onmiddellijk bij het resultaat. Het krukje staat of wankelt.

Het zich meester worden van afschrijftechnieken, zaag- en kaptechnieken wordt afgewisseld met introducties over de boomsoorten, doorsnede van de stam en het FSC-label voor hout.

De 10de klasleerlingen bezitten die basishandvaardigheden en gaan reeds een groter werkstuk maken.  Projecten worden uitgevoerd in groepjes van 2 of 3. Hierbij worden hobbymachines gebruikt: vlakschuurmachine, decoupeerzaag…Na de periode wordt het werkstuk weggeschonken aan de school of aan een ander zinvol project.

Kartonnage

De leerlingen maken in het vak kartonnage kennis met de verschillende grondstoffen en leren in hoofdzaak mooi versierde opbergkaften uit te voeren.  Daarbij varieert de arbeidsvorm van individuele afwerking van werkstukken tot arbeidsdeling bij het uitvoeren van eventuele wensen die anderen hebben geformuleerd.  Tevens kunnen de leerlingen kennismaken met de basistechnieken van de papierfabricage en de vervaardiging van decoratieve papieren.